Waarom de reuzen in Limburg zijn uitgestorven

Zoals men weet werd ons land vroeger bewoond door reuzen. Er woonden reuzen in Drenthe, die de Hunebedden hebben gemaakt. De kinderen van de reuzen bouwden graag kastelen, waarvan de heuvels op de Veluwe getuigen. Er leefden reuzen bij Hilligersberg, in Holland en in Friesland. Bij Haarlem leefde de reusachtige reuzin Walberech. Ze was enorm groot. In één stap kon ze de Noordzee oversteken. Toen ze lag te slapen werd een keer haar vee gestolen. De rovers vluchtten met de buit op een schip. Na een nacht zeilen dachten ze veilig te zijn. Maar toen Walberech wakker werd en ontdekte dat haar vee gestolen was, keek ze boos rond en zag de roversboot naar Schotland varen. Met een stap stond ze naast de boot, schudde de rovers uit de boot en at ze met huid en haar op, een heerlijk ontbijt. De koeien nam ze in haar linker arm, de paarden in haar rechter; de schapen zette ze op haar hoofd en zo kwamen haar kudden weer veilig op het land.

De verhalen van deze reuzen zijn opgeschreven door niemand minder dan Picardt. Hij zegt dat er overal reuzen woonden, want op veel plaatsen worden de beenderen van reuzen gevonden zoals bijvoorbeeld in Westerborg bij Sneek in Friesland. In het jaar 1488 spoelde er een reuzenlichaam aan op het eiland Terschelling, dat tijdens een zware storm door de golven uit een graf was losgewoeld. De reuzen droegen kleren van dierenvellen en waren gewapend met knotsen. En wat aten die reuzen dan wel? Nou, ze aten beren, wolven, leeuwen, elanden, paarden, wilde zwijnen, herten, reeën, dassen, vossen, hazen, zwanen, raven, ganzen en vis. Mollen en muizen vonden ze een heerlijke snack. Hoe lang ze leefden? Het waren gezonde en sterke lieden; sommigen werden wel drie keer zo oud als een mens.

Ook in Limburg woonden reuzen. Hun koning heette Halichem, en hij was ongetrouwd. Het was een ernstige kerel, die er weinig woorden op nahield. Als er iets moest gebeuren, dan was een kort bevel genoeg. O wee, als iemand daar geen gehoor aangaf. Toen hij ongeveer vijftig jaar oud was, vonden zijn onderdanen dat het tijd werd om te trouwen. Niemand durfde dat tegen hem te zeggen, maar het kon zo niet langer verder gaan. Het volk moest toch een opvolger hebben voor het geval Halichem een ongeluk zou krijgen of dood zou gaan. Na lang aarzelen besloot iemand om toch met de koning te gaan praten. Wat hij tegen Halichem gezegd heeft, weet niemand. Maar Halichem moest bulderen van het lachen, zo hard dat ’t huilen van een storm er niets bij was.

Halichem hield van het vrijgezellenleven. Waarom? De oude kronieken zeggen er niets over. Hij had waarschijnlijk niets te klagen over het eten en drinken. Het dierenvel, dat hij droeg, zag er altijd keurig uit. Hij kon het goed vinden met zijn vrienden. Misschien was hij wat verlegen met de meisjes, want dat zie je tegenwoordig wel meer bij grote kerels. Het doet er eigenlijk ook niets toe. Halichem wilde niet trouwen, en deze eerste poging om hem van gedachten te laten veranderen, mislukte volledig. Zijn onderdanen durfden dagen lang niet meer naar hem toe te gaan, maar ze wilden ook zijn weigering niet accepteren.

Op een zomerdag kwam het volk in een geheime vergadering bij elkaar. Wat ze daar besproken hebben, is niet overgeleverd. Het besluit is echter algemeen bekend. Men zou een deputatie van sterke reuzen naar Halichem afvaardigen om hem tot rede te brengen. Aldus geschiedde. Zeven van de sterkste reuzen overhandigden Halichem een verzoekschrift. De vorst had zich maar naar de wens van het volk te schikken. Hij ontving hen allervriendelijks, en beloofde hen er over na te denken. Maar….., dacht hij, wie kan ik vragen om koningin te worden?

Halichem ging zelf op zoek. Hij vond een aardig meisje, een stuk kleiner dan hij zelf. Dus aan alle voorwaarden voor een goed huwelijk leek ze te voldoen, want voor een nette, fatsoenlijke bruiloft behoort het meisje kleiner te zijn dan de jongen. Het volk was dronken van blijdschap. Snel begon men aan de bouw van een paleis. Men nam het niet zo nauw met de architectuur, want men wilde dat Halichem zo snel als mogelijk zou trouwen. En, wat gaf het ook, in een nederig hutje kun je toch ook gelukkig zijn?

Maar….tja, ’t volk was tevreden, maar Halichem ……hij wilde wel trouwen om het volk gelukkig te maken, maar was hij nu zo gelukkig. ’t Was wel een aardig meisje om te zien, eigenlijk een heel knap meisje, maar wat eraan ontbrak, was eigenlijk iets wat ze te veel had. Haar mond stond niet stil; ze kletste de oren van je kop; ze ratelde maar door van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. ‘Blahblahblah …… sinaasappel ……. blahblah ……. Zwarte Piet ………blahblahblah’, ging het de hele dag door, zodat de arme Halichem er horen dol van werd. Waar ze over praatte? Over de reuzin die en over de reuzin zo; over de armband van de reuzin zus, en de oorbellen van de reuzin die om de hoek woonde. Over de oude reus met wie ze niet had willen trouwen, en over de jonge reus, die ze ook had afgewezen. Over de nicht van een reuzin, die de oudtante van een andere reuzin had beledigd, en wat de reus, die haar neef was, daarover had gezegd, wat de reus van de oudtante daarover zou zeggen, en wat Halichem meende van de nicht van die reuzin, die altijd kwaad sprak over de andere reuzen. Een reuzin had haar eens zo beledigd, door haar met een mens te vergelijken. Daarom wilde ze haar niet op de bruiloft vragen, maar als het niet anders kon, dan zou ze haar negeren. ‘blahblahblah …….’, het hield niet op.

Halichem was in het begin enorm verbaasd, dat iemand zolang zonder stoppen kon wauwelen. Hij wachtte ademloos op het moment dat ze zou stoppen. Zo iemand had hij nog nooit ontmoet. Het eten liet ze koud worden om met hem te babbelen. Het vreemdste was wel dat ze geen antwoord van hem verwachtte. Ze vroeg hem wel, wat hij over één of ander onderwerp dacht, maar zodra hij zijn mening wilde geven, riep ze uit: ’Stil! Jij praat al de hele dag, laat mij nu ook eens wat zeggen’, en dan begon het van voor af aan, over alles dat ze maar bedenken kon, van de paplepel tot aan de liefde toe. Pas als ze ‘s avonds in slaap viel, hield ze haar mond.

Halichem werd er dood moe van; hij begon van haar gewauwel te dromen; de dromen veranderden al snel in nachtmerries, waarvan hij verstijfd wakker schrok, zodat hij ook ’s nachts geen rust meer vond. Het meisje merkte ’s ochtends niet dat Halichem geen oog had dicht gedaan, en omdat ze zelf heerlijk had geslapen, begon ze uitgerust van voor af aan.

Halichem werd nog stiller dan vroeger. Zijn verloofde ontging dat volledig. Het waren een paar oude reuzen van zijn volk, die het opvielen dat hun vorst er slecht uitzag. Ze probeerden er achter te komen wat er mis was. Ze vroegen het aan de aanstaande koningin, maar zij overstelpte hen met zoveel woorden, dat ze de weg volledig kwijt raakten. Het hoofd schuddend gingen ze weg. De jongste van de drie reuzen zei: ‘Ik heb in mijn leven geleerd, dat niets zonder oorzaak is.’ De middelste reus antwoordde: ‘het is beter ten hele gekeerd, dan ten halve gedraaid’. Toen besloot de oudste ernstig: ‘Er is veel kwaad ontstaan, omdat men zich niet uitsprak. Maar te veel woorden zijn nog gevaarlijker. We moeten de koning waarschuwen.’ Die nacht, toen de koning alleen was, gingen ze naar hem toe. Ze kwamen in de slaapkamer van de koning, waar hij met zijn ogen wijd opengesperd in bed lag. Hij sprong overeind toen hij hun voetstappen hoorde. Arme man! Hij dacht dat het zijn verloofde was, die met hem wilde babbelen.

‘Wij zijn het’, sprak de oudste grijsaard, ‘om met u over het landsbelang te spreken.’ Woest schudde Halichem zijn vuist, zodat hij bijna de neus van de oudste reus raakte. ‘Bespreken?’, schreeuwde hij. ‘Bespreken? Wat moeten wij nu nog bespreken?’

‘U mag niet trouwen,’ zei de oudste reus. Halichem keek hem ongelovig aan en viel hem toen snikkend van blijdschap om de hals. ‘Dat zijn de eerste wijze woorden, die ik sinds lang heb gehoord’, zei hij. ‘O, wijze raadslieden, als u wist hoeveel ellende ik voor het volk heb geleden. Maar nu! Luister naar me. Ik wil mijn volk echt gelukkig maken. Van nu af aan zal ik onze mannen waarschuwen: als een man van het leven wil genieten en zich zelf wil blijven, trouw dan niet. Het zal morgen bij het krieken van de dag door mijn herauten overal bekend worden gemaakt.’

Zo kwam het dat de reuzen in Limburg niet meer trouwden, en daarom verdwenen zijn. Nu wonen in het land van Maastricht, Roermond en Venlo alleen nog maar mensen. In het dorpje Echt herinnert de half-voltooide woning van de reuzen nog aan het mislukte voorgenomen huwelijk van Halichem; de ruïne is een stille waarschuwing voor alle Limburgers, maar die storen zich er niet aan.