De dorpen Zoetermeer en Zegwaart tijdens het beleg en het ontzet van Leiden, 1574.



Wist u dat er in een ver verleden een slag is uitgevochten op het grondgebied van Zoetermeer? Tijdens het beleg van Leiden hadden de Spanjaarden een verdedigingsring opgetrokken waar de dorpen Zoetermeer en Zegwaart deel van uitmaakten. Deze verdedigingsgordel diende om een mogelijke aanval van de Geuzen af te slaan. De aanval van de Geuzen kwam in september 1574; ze braken met veel geluk door de Spaanse linies. De gevolgen van deze confrontatie voor de dorpen Zoetermeer en Zegwaart waren enorm. Een groot aantal mensen verloren het leven; de schade aan huis en haard was aanzienlijk, vooral in het dorp waar 30% van de huizen was vernield. De boomgaarden waren gekapt en een groot gedeelte van het land stond onder water. De inwoners van Zoetermeer en Zegwaart brachten een aanzienlijk offer voor het ontzet van Leiden.

Deze samenvatting van de gebeurtenissen begint op 28 mei 1574; de Spanjaarden hadden Leiden voor de tweede keer omsingeld; ze hadden met een bliksemactie een groot gedeelte van Zuid Holland bezet, alleen in Delft en langs de noordelijke oevers van de Merwede en Hollandse IJssel bezaten de Geuzen nog bolwerken. De Spaanse bevelhebber Francisco de Valdez had Leiden in een wurggreep. Valdez positioneerde zijn troepen dusdanig dat hij alle toegangswegen zowel over land als over water naar Leiden beheerste. Zijn stellingen bestonden uit een belegeringsring direct om Leiden, een binnenste verdedigingsgordel waar Voorschoten en Zoeterwoude onderdeel van uitmaakten, en een buitenste verdedigingslinie waar de dorpen Soetermeer en Zegwaert in lagen. Daarnaast bemande hij een groot aantal vooruit geschoven posities.

Het ware donkere tijden; Willem de Zwijger had een zware dreun te verwerken, twee van zijn broers waren gesneuveld op 14 april tijdens de slag op de Mokerheide. De Spanjaarden waren militair oppermachtig en de opstandelingen uiterst verdeeld. Hoe kon men de Spanjaarden verdrijven? Willem de Zwijger stelde het draconische plan voor om een groot gedeelte van Zuid Holland onder water te zetten. Dit stelde de opstandelingen in staat om met een vloot naar Leiden op te rukken en het water zou de slagkracht van het Spaanse leger enorm reduceren. De Staten van Holland en Zeeland waren naar goed Nederlands gebruik de maanden juni en juli aan het polderen. Op 30 juli gaan de Staten akkoord met het plan om Zuid Holland te inunderen:

“dat men de landen van Rijnland, Delfland en Schieland en alle aanpalende landen door het openen der sluizen en het doorgraven van alle dijken en kaden zou doen inunderen, om alzoo of de vijanden buiten dezelve landen te doen delogeeren of een weg naar alle apparentie en gemeen overleg en gevoelen te vinden, waardoor de stad Leiden te water met schepen of schuiten ontzet zou mogen worden.”

Op 3 augustus werden de dijken doorgestoken. De Staten benoemden Louis Boisot tot bevelhebber (admiraal) van de strijdkrachten van de Geuzen. Begin september waren de Geuzen klaar met hun voorbereidingen en ze waren het eens over de te volgen tactiek. Het plan was om de Landscheiding tussen de dorpen Wilsveen en Soetermeer aan te vallen en door te graven om zo een vaarroute te creëren via het Zoetermeerse Meer naar Leiden.

De schouten van de ambachten Soetermeer en Zegwaert, de heren Adryaen Willemsz van der Chijs en Cornelis Vranckenszoon Byll waren inmiddels gevlucht, zo ook veel dorpelingen. We weten niet precies hoeveel mensen er op het grondgebied van de ambachten woonden, maar waarschijnlijk waren dat ruim 3000 mensen. Het was voornamelijk een boerenbevolking, die zich bezig hield met veeteelt en landbouw. Veel boeren wonnen ook turf, naast wind de belangrijkste energiedrager van die tijd. Ze bedienden markten in Delft en Leiden. Langs verschillende waterlopen lagen scheepswerven. De dorpen zelf fungeerden als regionale dienstencentra. Er woonden timmerlieden, smeden, molenaars, bakkers, schrijvers en boden. Ook woonden hier de predikant en de koster van de kerk.

De dorpelingen waren verdeeld in voor- en tegenstanders van de opstand; waarschijnlijk viel deze tweedeling grotendeels samen met geloofscheidslijnen. Er waren natuurlijk ook mensen die onverschillig stonden ten opzichte van de opstand. De beschikbare informatie suggereert dat ongeveer 60 % van de bevolking de opstand niet ondersteunde.

Op 25 juli, sint Jacobsdag, was het feest in de dorpen, dan werd de kermis gehouden in Soetermeer. De kermis viel waarschijnlijk samen met de jaarmarkt. In 1574 zal de jaarmarkt niet gehouden zijn. Eind mei waren de Spanjaarden terug en Soetermeer en Zegwaert bezet; de dorpen vormden een onderdeel van de buitenste Spaanse verdedigingsring. De Spaanse eenheden in Soetermeer / Zegwaert stonden onder bevel van kapitein Marin de Ayale. Waarschijnlijk waren veel inwoners gevlucht. Op 1 augustus hadden de Geuzen bij plakkaat alle huislieden en dorpelingen, voor zo ver zij niet in besloten en beschanste plaatsen woonden, gelast binnen acht dagen zich met al hun have en vee te begeven in een stad of sterkte onder gehoorzaamheid van de prins. De goederen van hen die hieraan geen gehoor gaven, zouden beschouwd worden als rechtmatige buit voor de soldaten van de Geuzen.

Waarschijnlijk gaven velen hieraan gedeeltelijk gehoor door hun gezinnen weg te sturen; de mannen bleven op de boerderij om de lopende zaken te behartigen. Toen de schouten Cornelis Vrackenszoon Byll en Adryan Willemsz eind 1574 terugkwamen, nadat de Spanjaarden waren verdreven, zijn veel van hen dood.

In de avond van 10 september trok Boisot met de voorhoede uit Rotterdam ten aanval. De volgende dag had hij de Landscheiding in handen en groeven de grondwerkers (pioniers) de dijk door. Het water kon van Delfland het Rijnland instromen.

Het leek een mooie overwinning, maar het bleek nu dat de gekozen strategie gebaseerd was op onvolledige informatie. Achter de Landscheiding liepen nog twee oost - west strekkende dijken tussen Wilsveen en Soetermeer, respectievelijk de Groenweg en de meer noordelijk gelegen Voorweg. Deze moesten ook doorgestoken worden voordat men het Soetermeerse Meer kon bereiken. Tot overmaat van ramp bleek dat Valdez een sterke legermacht op de Voorweg aan het samentrekken was.

Valdez had circa 3000 man op de Voorweg geposteerd. Op de Dijk lagen verschillende boerderijen, schuren en hooibergen, die tot een uitstekende verdedigingslinie ingericht konden worden. Tevens had Valdez een paar stukken veldgeschut opgesteld. Een bijkomend probleem vormde de ondiepte van het water dat op het land stond, te ondiep voor de galeien. Ten slotte bleek er maar één vaart te zijn die een verbinding vormde tussen het Soetermeerse Meer en de polder waar de vloot lag. Hier lag een brug in de Voorweg. Het was duidelijk dat ze de brug moesten veroveren (deze brug lag waarschijnlijk dicht bij het huidige station Voorweg).

Er waren dus dringend versterkingen nodig, wilde de campagne een kans van slagen hebben. Boisot verzocht de prins zo snel mogelijk versterkingen en kanonnen te sturen. De prins honoreerde het verzoek.

Boisot had nu een legermacht van over de 2500 man op de been. Het totale aantal manschappen dat als soldaat, bootsgezel, roeier of pionier bij de operatie (inclusief bevoorradingschepen, etc) betrokken was, wordt geschat op ongeveer 8000 man.

In de vroege morgen van 17 september gaf Boisot het bevel om aan te vallen. Om acht uur in de ochtend openden de vier zware kanonnen en 60 lichtere stukken van de galeien het vuur op de brug en omgeving. De Spanjaarden beantwoordden het vuur en een kanonnade barstte los, die uren zou duren. Rond het middaguur was het duidelijk dat de aanval niets uithaalde en gaven de vlootvoogden het sein tot de aftocht. De aanval op de Voorweg was afgeslagen. De Geuzen hadden wat pijnlijke verliezen geleden en de vlootvoogden stonden nu voor het probleem een ander plan te bedenken om Leiden te bereiken.

Een paar dagen later op 19 september werd een alternatieve route voorgesteld door een aantal autochtonen. Het leek het beste plan bij gebrek aan beter. Acht galeien met 80 schutters (harquebusiers) en 60 grondwerkers gingen die zelfde dag op pad onderleiding van Boisot; veruit het grootse deel van de vloot bleef dus in positie en nam de Spaanse stellingen weer onder vuur om de aandacht van de Spanjaarden vast te houden op de Voorweg. Het ging er heet aan toe op de Voorweg volgens het relaas van een hoge Spaanse officier.

Heer Luis Pimentel, de vaandrig van kapitein Carrera, had die nacht met zijn compagnie een loopgraaf gemaakt die de rebellen opnieuw met veel kracht begonnen te beschieten. Toen men zag dat de moed van de soldaten iets was afgenomen door de vele kogelinslagen, beklom heer Luis de dijk en om zijn troepen moed in te blazen wandelde hij met zijn kleine schild en zijn zwaard in de hand gedurende twee uur over de dijk, zonder de grote hoeveelheid kogels zelfs maar op te merken. Toen hij geraakt werd aan een schouder trok hij zich terug in de loopgraaf en verbond zijn wond met een kousenband. En hoewel heer Luis gewond was wilde hij zijn soldaten niet in de steek laten op deze dermate gevaarlijke plek, niet die nacht en niet de volgende dag, toen het water tot aan de knieën was gestegen en het huis en de loopgraaf doorzeefd met kogels.

Ondertussen was Boisot rond de dorpen gevaren. Het water was aanmerkelijk dieper, de galeien konden zelfs zonder problemen over de Landscheiding (tussen Delfland en Schieland) varen en men bereikte zonder tegenstand de sluis bij Zegwaard, de Segwaertse Verlaten genoemd. De sluis werd gebroken; het water stroomde nu vanuit Schieland het Rijnland binnen. Boisot trok over diepe geulen en sloten verder tot aan de Segwaertse wech (tussen de huidige Hugo de Grootlaan en Benthuizen). Deze weg werd onmiddellijk doorgegraven en Boisot liet zijn soldaten aan weerszijden van het gat in de dijk verdedigingsposities innemen waarvoor een aantal huizen in brand werden gestoken.

De Spanjaarden waren volledig verrast die 20ste september. Valdez ontving tot zijn ontsteltenis het bericht dat de Geuzen waren doorgebroken en er gevaar dreigde dat de samenhang tussen de verschillende Spaanse schansen verloren zou gaan. Hij gaf bevel de gehele buitenste verdedigingslinie te verlaten en zich op Zoeterwoude terug te trekken. Boisot trok de 21ste september direct verder via de Walle Wetering naar het kleine Noordaasche meer, dat hij na een aantal schermutselingen ’s avonds in kon nemen. Men kon de belegerde stad Leiden nu zien liggen, maar hoe nu verder? In de Weypoort liep het vee nog in de wei.

Die dag kwam de achterhoede van de Geuzen in de dorpen Soetermeer en Zegwaert aan. Het Spaanse juk werd op die 21ste september 1574 definitief afgeworpen, maar naar snel bleek tegen een aanzienlijke prijs.

De dorpelingen leden enorme schade door de inundaties. Het morgenboek van Soetermeer van 1576, ruim een jaar na dato, geeft een indruk van de omvang van die schade. Van de 1725 morgens land beschikbaar in 1568, waren 843 morgens in ‘76 weer in gebruik, dus minder dan de helft. In 1580 is het gehele grondgebied van de gemeente Soetermeer weer beschikbaar voor bewerking. De materiële schade in Soetermeer lijkt dus weer redelijk hersteld te zijn in 1580; hoe anders is de situatie in Zegwaert.

In het verpondingboek van het ambacht van Zegwaert van 1579 staat 1220 morgen land beschreven, slechts iets minder dan de 1300 morgens in 1571. Echter slechts 890 morgens hiervan zijn “vruchtbaar”, de rest vertegenwoordigde geen economische waarde.

Het onvruchtbare land werd beschreven als desolaat, quat of “mit den hogen water verdreven”. Het gebied van de Bovenwech van het ambacht Zegwaert heeft vooral te leiden gehad en was in 1579 nog grotendeels onbruikbaar voor agrarische activiteiten of turfwinning. Het gebied in de nabijheid van het dorp echter was grotendeels weer in gebruik. Dus vijf jaar na dato was de schade in Zegwaert nog niet hersteld.

Ook de schade aan huis en haard was groot, zoals blijkt uit de verpondingboeken van Zegwaert van 1579. Een groot aantal huizen en hofstedes in en in de nabijheid van het dorp waren in de as gelegd of vernield (verdestrueert, rampeniert). Het percentage vernielde huizen in het dorp bedroeg iets minder dan 30%; hierbij zijn inbegrepen een aantal huizen, die in 1579 weer zijn gerepareerd. Een enorm hoog percentage!! De meeste huizen in de buitengebieden van Zegwaert waren in tact in 1579.

Gedurende de gevechten ging dus ook een groot gedeelte van het huizenbestand in het dorp verloren. Zoals gemeld in de kronieken staken de Geuzen een aantal huizen op de Segwaertse Wech in brand. In het dorp is echter niet gevochten, immers de Spanjaarden hadden hun posities zelf opgegeven. De enorme omvang van de schade in het dorp Zegwaert lijkt dus niet het resultaat van gevechtshandelingen te zijn.

Een interessant beeld ontstaat als we de inwoners van Zegwaert verdelen in twee groepen, een groep tegenstanders (of onverschilligen) van de opstand en een groep voorstanders. Deze splitsing is gebaseerd op de gegevens uit de ‘’soldaten” boeken uit 1572/73. Het blijkt nu dat het aantal vernielde huizen veruit het grootst is onder de mensen die de opstand steunden. Dit waren 28 vernielde huizen. Slechts 7 vernielde huizen behoorden toe aan de tegenstanders. Daarnaast waren nog 8 vernielde huizen het eigendom van mensen die voor 1579 niet in de boeken voorkwamen, waarschijnlijk eigendommen van overledenen die in andere handen overgingen.

Een groot aantal mensen overleed in 1574. De documenten van Soetermeer en Zegwaert laten zien dat het aantal overledenen in 1574 zeer hoog was in vergelijking met de voor en achterliggende jaren. Het gemiddelde aantal erven in de bevolkingsopbouw van de beide ambachten lag normaal tussen de 5 tot 8 %; kort na de gewelddadigheden lag dat percentage op ruim 20%. Tevens zien we dat het aantal overledenen in de pro-Geuzen groep (29%) een factor groter is dan onder de onverschilligen (11%).

De mensen die de opstand ondersteunden werden dus veel zwaarder getroffen, i.e. de materiële schade was veel groter en het verlies aan mensenlevens veel hoger. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat deze mensen werden getroffen door plundering en brandschatting van Spaanse zijde, zeker gezien het feit dat we de schade niet kunnen relateren aan gevechtshandelingen.

We mogen besluiten met de constatering dat de inwoners van Soetermeer en Zegwaert inderdaad een aanzienlijk offer brachten voor het ontzet van Leiden en de bevrijding van de Noordelijke Nederlanden.